album    
         

 

 

   
   
Michel Seuphor,  Suzanne Prasse en Jan D'Haese

Michel Seuphor,  Suzanne Prasse en Jan D'Haese [1]

 

   
       
   


Jan D'Haese, De kleine en grote kanten van Michel Seuphor 


   
   

1954 is een belangrijk jaar in het leven van Michel Seuphor en zijn echtgenote Suzanne. Op aandringen en met de geldelijke steun van de goede vriend Hans-Jean Arp en van een welstellende vriendin, kocht het echtpaar Seuphor een appartement, zes hoog, aan de avenue Emile Zola in Parijs. Zo hadden de Seuphors - twintig jaar na hun huwelijksinzegening - een vaste stek gevonden en zouden ze tot aan hun dood geborgen zijn. Michel Seuphor was opnieuw thuis gekomen. Niet in het Antwerpen, waar hij anno 1901 was geboren, maar in de stad Parijs die hem, reeds in de jaren twintig, zodanig had ‘opgeslokt’ dat hij er onverbiddelijk mee verbonden bleef.

Het appartement aan de avenue Emile Zola is uitgegroeid tot een aparte ontmoetingsplaats. Reeds in het voorhistorisch, met ijzeren krullen bewerkte liftje, dat naar de zesde verdieping schodderde, liet men de drukte van de Parijse boulevards achter zich. Eens de kriepende, kletterende liftdeur opengeschoven, kon men een stil, donkerachtig portaaltje betreden en aan één van de deuren op de bel, aangeduid met een S, drukken.

Het was altijd even wachten, even in verwachting luisteren, tot de deur openging en Suzanne één-en-al-glimlach, ons omarmde. In de smalle appartementsgang, in het deurgat van zijn bureau, stond Michel Seuphor ons op te wachten voor de ‘accolade’ van de vriendschap, monkelend van tevredenheid; een tevredenheid die nog toenam, samen met zij breedste grijns, wanneer hem de traditionele en volumineuze appeltaart werd overhandigd.

   
   

We bezochten Seuphor meestal na de middag, na zijn slaapje. Eens het laatste nieuws uitgewisseld en het werkschema doorgenomen, werd de appeltaart aangesneden en het dienblad met koekjes, chocolade (Michel was een ‘zoet mondje’) en drank centraal gesteld. Dan wisten we of het zéér feestelijk of gewoon feestelijk zou worden. Michel kon immers rekenen op een weldoener die hem elke maand enkele flessen champagne liet bezorgen. Ook wanneer de champagne door andere vrienden opgebruikt was, genoten we van de versnaperingen, de... cola (thee of koffie kon ook) en vooral van de spitsvondigheden die Seuphor rondstrooide. Gekleed in zijn eeuwige korte beige stofjas zat hij daar, met twinkelende ogen en met een aanstekelijke blijheid, die soms in een schaterlach of in een lange Ooo-kreet uitdaverde. Intussen bleef Suzanne - sober in woorden en kleding - als zorgzame gastvrouw op de achtergrond.

Met of zonder champagne had het middagritueel zijn speciale charme. In de kleine kamer (het waren allemaal kleine kamers in het appartement van de Seuphors) waar we rond de lage tafel zaten, heerste een opgewekte sfeer. En de gastheer kon zich, bijna kinderlijk vrolijk, laten gaan.

Enthousiast, geregeld heel hard zijn keel schrapend (een typische gewoonte van Michel), was Seuphor aan vertellen toe. En vertellen kon hij! Bovendien beschikte hij over een fenomenaal geheugen, waarop de ouderdom geen vat kreeg. Altijd weer verbaasde Seuphor door de gedetailleerde en beeldrijke manier waarop hij in zijn herinneringen (herinneringen lopend over een tijdsboog van meer dan 90 jaar) kon duiken.



Michel Seuphor en Jan D'Haese op het balkon aan de Avenue Emile Zola[1]

 

Toen ik het werk van Seuphor leerde kennen, was er reeds een groot, bewogen deel van zijn leven voorbij.
In 1957 bezocht ik zijn tentoonstelling in de Galerij Accent in Antwerpen. Daar zag ik voor de eerste keer zijn ‘dessins à lacunes à traits horizontaux’ (leemtetekeningen met horizontale lijnen). Ik las in de catalogus de teksten van Jean Arp, Maurits Bilcke en van Seuphor zelf. Het bleek dat Seuphor in 1925 Antwerpen had verlaten, om zich in Parijs te vestigen. Op dat ogenblik was Seuphor zo ontgoocheld over het onbegrip dat hem in Antwerpen ten deel was gevallen, dat hij zich voornam de Scheldestad nooit meer te betreden.
Aanvankelijk bleef Seuphor bij zijn voornemen. Wanneer hij op doorreis was in ons landje en Antwerpen passeerde, gaf hij zijn familie rendez-vous... in de trein.
In 1957 had Seuphor zich blijkbaar bekeerd. Hij kwam niet alleen terug naar Antwerpen, maar had bovendien in Parijs, onder de titel ‘Bezoek en verzoening’ een prozagedicht in het Nederlands geschreven dat, op ironisch-vragende wijze, aan zijn jeugdjaren in de Scheldestad herinnerde.

Dag Antwerpen!

Hoe maakt U het?

Rammelt de Toren nog?

Vloeit de Schelde nog heen en weer op zachte slofjes, vol sloepen en schuiten?

Zijn er nog flaminganten die met grote vlaggen zingend en roepend door de straten stappen?

Zijn er nog die daverende muziekmaatschappijen?...

Dat Seuphor dit prozagedicht liet publiceren in de catalogus van zijn Antwerpse tentoonstelling, sloot aan bij zijn gewijzigde houding. Het heeft tot 1960 geduurd eer ik de Seuphors persoonlijk heb leren kennen en hen voor de eerste keer heb bezocht. Het is voor mij niet moeilijk om de datum van dit bezoek te onthouden. Seuphor heeft mij die dag een beduimeld exemplaar van zijn roman ‘Les Evasions d'Olivier Trickmansholm’ (Editions du Pavois - Paris 1940) cadeau gedaan met volgende opdracht: ‘Pour Jan D'Haese, amical souvenir - Seuphor - Paris 21 juillet 1960’.

De schenking van ‘Les Evasions’ was vanwege Seuphor een amicale geste en tevens een gevolg van ons lange gesprek over zijn Antwerpse jaren, zijn ‘vlucht’ en zijn verblijf in Parijs en zijn 14-jarig kluizenaarsleven in de Cévennes. In zijn roman (eigenlijk een ‘geromanceerde autobiografie’), zo liet Seuphor mij verstaan, zou ik, uitgebreid en overeenstemmend met de historische werkelijkheid, zijn hele levensloop terugvinden. Met uitzondering van het slot, vermits de hoofdpersoon, in casu Olivier Trickmansholm, vroegtijdig overlijdt. Miserie heeft Seuphor genoeg gekend in zijn leven, zowel vóór als na zijn huwelijk. Het is vaker gebeurd dat hij ergens gestrand was, zonder één cent op zak, soms nog ziek op de koop toe. Seuphor heeft honger geleden. Gedurende de periodes dat hij volledig aan de grond zat, sloop hij 's morgens door de gangen van het goedkope hotel waar hij verbleef, kijkend of niet ergens een dienblad buiten de kamerdeur was gezet, waarop nog resten van het ontbijt achtergebleven waren. Wanneer de nood het allerhoogst was, is hij zelfs, verscheurd van de honger, in de vuilnisbakken naar iets eetbaars gaan zoeken. Die financiële moeilijkheden zijn pas in de jaren '60 definitief weggeëbd.
Als kenner, animator en beschouwer van de kunst van de 20ste eeuw - in het bijzonder van de abstracte kunst - kreeg Seuphor pas op rijpere leeftijd waardering. Enerzijds omdat het moeilijk is geweest (tot vandaag toe) om als verdediger van de abstracte kunst aanvaard te worden in bredere kring. Anderzijds omdat Seuphor zich nooit heeft laten leiden door praktische (zakelijke) overwegingen, door op publiciteit gerichte speculaties, of door enige vorm van winstbejag. Voor Seuphor gold de uitspraak van zijn geesteskind Calf ‘La misère n'est pas là où manque l'argent, c'est là où manque le coeur’. Geldnood heeft een hoofdrol gespeeld in het eerste deel van Seuphors bestaan.
Eerst in Antwerpen waar hij, als uitgever van het progressief tijdschrift ‘Het Overzicht’ nog min of meer kon terugvallen op zijn burgerlijke thuis. Nadien in Parijs, waar hij o.m. de groep en het tijdschrift ‘Cercle et Carré’ stichtte en samen met de Chileen Joaquin Torrès-Garcia, zonder bijval, de eerste tentoonstelling (op wereldvlak) van abstracte kunst organiseerde. Geldgebrek belette Seuphor niet diverse grote reizen te ondernemen, steeds twee grote reiskoffers meeslepend: één reiskoffer met een beetje kleren, gerei en documentatie en een andere reiskoffer met boeken, geschriften, tekeningen en zijn onmisbaar legendarisch schrijfmachientje.
Tussen de artistieke vlagen door sukkelde Seuphor van gelegenheidsbaantjes naar slecht betaalde schrijversopdrachten. En al dit geploeter-zonder-centen belette hem niet groots te denken, grootse plannen te smeden en groots tegen het leven aan te kijken: ‘Mon ciel à moi n'est pas imaginaire, il suffit de me lever et d'ouvrir la fenêtre, il entre et j'y suis’.

Seuphor was een fatalist, maar een fatalist open voor het humane en het goede. Steeds op weg naar het onzekere en gedragen door zijn ‘onschuldige onhandigheid’, was hij er van overtuigd dat er voor hem steeds iets gunstigs uit de lucht zou vallen. Typisch in dat verband is de manier waarop Michel ooit zijn huwelijksaanzoek heeft gedaan. Door een toeval leerde Seuphor de Parijse familie Plasse kennen. Toen Suzanne, de jongste dochter van de familie Plasse, vernam dat het schrijfmachientje van Michel gestolen was, stelde ze voor de teksten van ‘de arme jongen’ te typen. Op een dag bezocht Suzanne hem in Théoule. Twee avonden later zei Seuphor terwijl ze op de trein stonden te wachten: ‘Als ik nu een convenabele baan had, zou ik je ten huwelijk vragen’. Ondanks het ontbreken van die convenabele baan en de opmerking van papa Plasse dat ‘Michel  niet met zijn voeten op de grond stond’, heeft Suzanne het dubbelzinnig huwelijksaanzoek aanvaard. Het huwelijk werd ingezegend in Parijs op 19 april 1934, in de kerk Notre-Dame-de-Lorette.
Nog dezelfde avond vertrok het echtpaar Seuphor naar Nîmes op avontuur. Ze gingen een retraite tegemoet die veertien jaar (van 1934 tot 1948) zou duren. Wat er ook mocht gebeuren, Suzanne had zich verzoend met de levensbenadering van Michel. Nîmes werd niets. Anduze volgde. Daar werd geen huis, maar een ruïne gekocht. Voor 1.500 FF. De ruïne telde 14 kamers - met muren van 1 meter dik - haast allemaal onbewoonbaar. Het wroeten begon voor de intellectueel Seuphor. Slaap- en zitgelegenheid waren nodig. Een kippenhok en een moestuin kwamen er bij, want er moest eten op tafel komen. En tenslotte was er, als smakelijk supplement, een wijngaard die 500 tot 600 kilo druiven opleverde. Vijf jaar hokten de Seuphors in Anduze. Gespaard werden ze niet. Hun eerste kind, Clément, geboren in 1935, stierf: wiegendood. Hun tweede kind Régis, geboren in 1936, moest om gezondheidsredenen naar een kolonie. Nadat het katholieke tijdschrift ‘Sept’ op bevel van het Vaticaan, in oktober 1937, werd opgeheven (verboden), maakte Seuphor een geloofscrisis door. Met het verdwijnen van ‘Sept’ ging het grootste deel van Seuphors broodwinning verloren, want hij werkte daar geregeld aan mee. Vooral de achterbakse manier waarop de kerkelijke overheid in Rome het tijdschrift liquideerde, omdat het felle artikels publiceerde tegen het duo Hitler-Mussolini en tegen het opkomend fascistisch-nazistisch gevaar, raakte hem diep. Het schrijven van ‘Les Evasions d'Olivier Trickmansholm’ redde hem toen uit de enorme depressie die hem bijna gek had gemaakt. Seuphor had een grote kans om de Prix Goncourt te winnen met ‘Les Evasions d'Olivier Trickmansholm’, maar door het uitbreken van de oorlog werd de toewijzing uitgesteld.
In 1939 verhuisden de Seuphors naar een huis Le Mas Blanc (La Maison Claire in de romanreeks van Michel), waar ze vijf jaar lang geen huur hoefden te betalen. Tijdens de oorlog is Seuphor, die deelnam aan het verzet, overal door de mazen van het net geglipt, dankzij zijn dubbele identiteit: hij trad op als Seuphor, maar officieel, o.m. voor de gemeentediensten, bezat hij papieren uitgeschreven op zijn echte naam Fernand Berckelaers. Toen Michel in 1941 gevaarlijk ziek werd en met een longontsteking en 40 graden koorts te bed lag, kwam weer de hulp uit de hemel vallen. Een beschuitfabrikant, die het werk van Seuphor bewonderde, liet hem, op medisch advies, uit zijn ongezonde ‘Maison Claire’ weghalen. De familie Seuphor kreeg onderdak in een klein kasteel in Aubagnac. Daar schreef Seuphor, na zijn 6 romans en zijn 40 teksten voor PAB, ofte Pierre-André-Benoit (les Bibliophiles Alésiens) ‘Le monde est plein d'oiseaux’, als afscheid aan de godsdienst en aan een heel leven.
Eind juni 1948 keerden de Seuphors terug naar Parijs. Volledig gedegouteerd was Michel van zins nooit meer een voet in de Cévennes te zetten, zoals hij ooit van zins was geweest nooit meer Antwerpen en later nooit meer Parijs te betreden.
Een succes werd de terugkeer niet. Michel Seuphor stelde vast dat de literaire wereld voor hem gesloten was, dat de literatoren hem vergeten waren. In de kunstwereld daarentegen werd hij aanvankelijk ernstig genomen: hij was de man die de abstracte kunst had meegemaakt en bijgevolg klaarheid kon brengen. Die welwillendheid bleef evenmin duren. De jongeren kenden Seuphor onvoldoende en verschillende ouderen namen het hem kwalijk dat hij geen blad voor de mond nam bij het bespreken van hun werk. Nijd, naijver en jaloezie doken op. Toch viel er een serieuze meevaller te noteren. Op een avond ontmoette Seuphor, op de Boulevard Saint-Germaine in Parijs, de fameuze en rijke galeriehouder Aimé Maeght. Het verwonderde Seuphor niet dat hij werd uitgenodigd om iets te gaan drinken in de Rumerie Martiniquaise. Maeght had hem reeds vroeger gecontacteerd en tevergeefs geprobeerd om hem in dienst te nemen. Eens gezeten viel Maeght met de deur in huis: ‘Er worden veel stommiteiten over de abstracte kunst gezegd en geschreven. Jij, Seuphor, bent de enige die er alles van weet. Je was er bij. Schrijf mij een werk over de abstracte kunst. Je bent volledig vrij. Je hebt drie minuten om te beslissen en drie maand om het boek te schrijven.’ Seuphor heeft ja gezegd en zoals gepland verscheen ‘L'Art Abstrait, ses origines et ses premiers maîtres’, het eerste standaardwerk over een kunstrichting ontstaan vóór de Eerste Wereldoorlog. Tot grote verbazing van Maeght verkocht dit standaardwerk uitstekend, zowel in Europa als in de Verenigde Staten. Spoedig was de eerste druk uitverkocht. Met dit eerste boek over de situatie van de abstractie, met zijn latere werken en met zijn prachtige monografie over zijn vriend Piet Mondrian heeft Michel Seuphor zich bevestigd als uitzonderlijke getuige en als onomstreden autoriteit van de niet-figuratieve kunst.
Dit betekende niet dat voor de Seuphors een tijd van weelde aangebroken was. De financiële toestand was verbeterd, maar zuinigheid bleef geboden. Na 1954 wou Michel absoluut het geld terugbetalen dat hem was geleend voor de aankoop van het appartement op de Avenue Emile Zola. De kosten voor de inrichting waren angstwekkend. De centrale verwarming moest geïnstalleerd worden. ‘Wij waren compleet blut’, vertelde Michel, ‘zoals reeds vaker hadden wij geen cent meer om verder te leven, maar altijd konden wij ons op één of andere manier redden’. In 1960 kwam zoon Régis, samen met zijn vrouw, terug uit Madagascar. Zonder aarzelen besteedden de Seuphors, - elke afbetaling weigerend - al hun centen aan de aankoop van een klein appartement voor de jonggetrouwden.
's Anderendaags kwam er bezoek van Charles Michelson, de baas van Europe I, die Seuphors werk over de abstracte kunst had gelezen. Michelson wou eigenlijk raad als kunstkoper, maar toen hij ontdekte dat Seuphor beeldend bezig was, schafte hij zich direct vijf dessins à lacunes aan en... was er weer geld om verder te doen. Met de aankoop van Michelson was, volgens Seuphor, alles ten gunste veranderd. De verkoop begon beter te vlotten en de tekeningen werden beter betaald.
Ik heb de Seuphors beter leren kennen in de jaren zestig, toen de geldzorgen voorbij waren. De eenvoud van Michel en Suzanne Seuphor, die nooit hun moeilijke jaren vergeten zijn, was opvallend. Ze konden ontzettend genieten van een goede maaltijd, van een dozijn oesters en een glas wijn, maar ze zaten evenzeer te glunderen (en glunderen konden ze) wanneer de tafel niet zo rijkelijk gedekt was, maar er een jouïssante stemming heerste.
Michel Seuphor was geleidelijk weggegroeid van de actualiteit. Hij las wel de kranten, maar de berichten hadden weinig invloed op zijn dagelijks denken en doen. Toen ik hem vroeg welke boeken hij bij voorkeur las, antwoordde hij: ‘Ik lees niet meer, ik... herlees’. Op zekere dag stelde ik hem ondoordacht de vraag: ‘En Michel, hoe is het in Parijs?’ Michel keek mij even aan en zei toen licht ironisch: ‘Parijs? Ik zou het niet weten!’
Dit antwoord typeerde de Seuphor van de latere jaren. Hij had dag en nacht meegeleefd met het Parijs van de jaren twintig en het begin van de jaren dertig. Hij wist er alles van. Hij werd geconfronteerd met de nieuwtjes, de ruzies, de schandaaltjes, de niet altijd fraaie maneuvers in de Parijse kunstwereld. Hij was vriend aan huis bij Mondrian, vergaderde op alle mogelijke uren met het oog op het stichten van tijdschriften of het organiseren van tentoonstellingen. Hij viel voortdurend in ruzie met de Chileen Torrès-Garcia, voor en na de stichting van ‘Cercle et Carré’. In het café Voltaire aan de Place de l'Odéon werden grote palavers gehouden met o.a. Arp, Delaunay, Kandinsky, Baumeister, Le Corbusier, Léger, Peysner, Sophie Taueber, Vantongerloo. En dan kwam de retraite in de Cévennes, weg van het Parijs met al zijn intriges. Toen Seuphor, anno 1948, terugkeerde naar de Lichtstad, keek hij met andere ogen, begon hij meer naar binnen dan naar buiten te kijken.
Vanop zijn balkon aan de Avenue Emile Zola keek hij naar het gewriemel beneden, maar hij stond er boven. Tijdens zijn dagelijkse wandeling, die hij lang heeft gedaan in de richting van de Seine en de Pont Mirabeau, was hij toeschouwer van het drukke leven, geen deelnemer. De filosoof Seuphor had langzamerhand de activist verdrongen. De denkwereld was belangrijker geworden dan de kunstwereld, al bleef de kunstwereld - maar dan onthecht, gerelativeerd - bron van afstandelijke, metafysische beschouwing.
Seuphor heeft zich meer en meer op het schrijven toegelegd. Hij is, om zijn eigen woorden te gebruiken, een ‘literaire’ geworden en minder een kunsthistoricus en een criticus. Bovendien eiste zijn tekenwerk veel tijd op. Hij maakte bijna elke dag een dessin à lacunes of een collage.
De mens wordt raar beoordeeld. Dat is zeker toepasselijk op Seuphor. Niemand zal zijn wereldburgerschap ontkennen. Als een superieure denker heeft hij door het geestesleven van de 20ste eeuw een spoor getrokken. Maar als diezelfde universele geest zijn flamingantisme durfde belijden, merkte men aan de andere zijde aarzeling, wenkbrauwfronsen, ongeloof, wantrouwen.
Wie Seuphor nauwer heeft gekend, weet nochtans dat hij geen twijfel heeft gelaten over zijn Vlaamsgezindheid. In 1964 tijdens zijn feestrede in de Antwerpse opera, bij het verschijnen van het kunstboek: ‘De abstracte schilderkunst in Vlaanderen’ heeft hij zeer duidelijk zijn verbondenheid met zijn geboorteland benadrukt: ‘Ik ben in 1925 naar Parijs vertrokken’, zegde Seuphor, ‘maar Parijs heeft in mij Gezelle niet gedoofd, noch Vondel, noch van Ostaijen. Zelfs Alice Nahon niet en Hullebroeck en Jef Van Hoof en ik ben blij u in het Nederlands te kunnen toespreken!’
Ik herinner mij de tentoonstelling van Seuphor in Luik, waar, anno 1981, 300 van zijn werken werden getoond. We waren vanuit Gent met een bus naar Luik gereden. Ik was nog maar pas in de expositiezaal of Seuphor stond kwaad naast mij, zijn woede moeilijk bedwingend. ‘Ze hebben’, toornde hij, ‘in de catalogus wel mijn jeugdsympathie voor de Vlaamse zaak vermeld, maar ze hebben de zinsnede weggelaten, waarin ik zeg: Je suis toujours resté flamingant - ik ben altijd flamingant gebleven’. Later op de avond is Michel, par esprit de contradiction, Gezelle beginnen declameren! Met Gezelle had hij een bijzondere band, van in zijn studentenjaren. Hij vond de gedichten van Gezelle - terecht - onvertaalbaar. Toch heeft hij Gezelle - met Ego Flos vooraan - vertaald (Edition Résurection - Cahiers de culture chrétienne), maar dan in de eerste plaats om Suzanne te plezieren en voor te lichten. Eén bundeltje Gezellevertalingen uit Michels bibliotheek, droeg de volgende veelzeggende opdracht: ‘Pour madame Michel Seuphor, pacifiquement conquise par les esprits de Flandre, autant que je le fus moi-même par les esprits de France - Anduze 27 avril 1943’. Dat Suzanne, gewonnen voor de Vlaamse geesteswaarden, meevoelde met Michel lag voor de hand. Tekenend in dat verband is volgende anekdote. Tijdens een gesprek wees Michel er op hoe men in Antwerpen niet had verstaan wat zijn betrachtingen waren. Hij werd zelfs beschuldigd van ‘franskiljonisme’. Waarop Suzanne heftig reageerde: ‘Toi, fransquillon... jamais! Français peut-être!’ Seuphor was van oordeel dat men een dichter niet kon aanvoelen, wanneer men zijn taal niet kende. Trouw aan zijn opvatting had hij diverse talen geleerd (ook Chinees en Sanskriet) en declameerde hij spontaan Dante in het Italiaans, Goethe in het Duits, Shakespeare in het Engels. Gezelle werd nooit vergeten. Wanneer hij ‘Boerke Naas’ voordroeg deed Michel dat als een volleerde toneelspeler, met een overtuigende en guitige expressiviteit.


Michel Seuphor en Jan D'Haese op het balkon aan de Avenue Emile Zola[1]

 

Ooit hebben wij Michel onverwacht gelukkig gezien. Door een toeval begon Oda Ergo, de vrouw van de uitgever, een Vlaams lied te zingen. Waarop Michel niet alleen inviel, maar zelf het initiatief nam om een reeks Vlaamse liederen van o.m. Hullebroeck en Jef Van Hoof (herinneringen uit zijn Antwerpse jeugd) aan te heffen. Een paar uur heeft onze koorzang geduurd. Michel zat er bij met glinsterende ogen, met rode wangen, gelukkig als een kleine jongen.
Zijn vrouw en zijn zoon hadden verbaasd geluisterd en toegekeken. Zo hadden ze Michel nooit meegemaakt. Te meer omdat hij ons, terugkerend naar zijn kinderjaren, confronteerde met de liedjes die hij in de keuken had gezongen, met de meid: ‘Rozemarijntje zo zwart als roet, ging eens wandelen zonder hoed.’ Humoristisch als steeds stelde Michel na de geslaagde koordemonstratie: ‘Nu zullen de buren peinzen dat de Seuphors zich eindelijk een televisie aangeschaft hebben!’.
Humor, ook bittere humor was Seuphor eigen. Toen hij in 1984 onterecht werd beschuldigd certificaten te hebben geschreven om drie valse werken van Mondrian echt te verklaren, stuurde hij mij een bewijsvoering, die de authenticiteit van de drie Mondrians omschreef. Het begeleidend schrijven ondertekende Michel, ironisch, zinspelend op zijn vermeend vergrijp, ‘de booswicht’.
Michel Seuphor beriep zich niet op de toekomst (van de toekomst weten we niets met zekerheid) en hield het bij de kennis van het verleden en het heden. Dit is slechts een deel van Seuphors denkwijze. In ‘Somme Toute’ (Convergeance 1994) verwijst hij naar de vernieuwingsdrift, die zijn leven en zijn werk overheerst: ‘Je m'impose de trouver chaque jour, autant que possible, des formes neuves, inattendues.’ Uit de tientallen boeken van Seuphor blijkt dat hij onophoudelijk namen, toestanden, vers- en prozavormen heeft uitgevonden. Ongewoon grillig, gekruid met humor en poëzie, vanuit onverwachte invalsen uitvalshoeken, met tomeloze verbeelding ontwierp en beschreef Seuphor realiteiten die niet bestonden, fantasieën die realiteit leken, naast wijsheden van elke dag. Hij heeft dit niet gedaan als surrealist (hij was erg tegen het surrealisme en zijn ‘dictator’ André Breton), maar zeer, zeer nadrukkelijk als... dadaïst!
Centraal in de verbeeldingswereld van Seuphor rijst de onwaarschijnlijke figuur van Dieudonné Calf. Volgens prof. Jeroom Vercruysse is Calf het belangrijkste personage in het geschreven oeuvre van Seuphor, de beste woordvoerder van zijn ‘humanisme moral’. Hoewel zijn naam het niet laat vermoeden is Calf geboren in de Syrische woestijn. Verhuisd naar het westen voert hij kameelhaar in. In de Cévennes is Calf buur van Seuphor en voert hij met hem eindeloze gesprekken. Duidelijk aanwezig is Calf in ‘Le monde est plein d'oiseaux’ (1947-1948). In de 23 boekdelen, getiteld ‘Autour de Calf’, zal hij het evangelie verkondigen dat Seuphor hem in de mond legt. Tot in de laatste jaren van Seuphors bestaan zal Calf zijn heilsleer rondstrooien. ‘Calf’, noteert Claude Debon in 1985 (Universiteit van Nantes), ‘est une sorte de double rêve de l'écrivain: il représente sa part secrète, son modèle, son mentor, l'horizon de son idéal, une autre forme du dialogue de soi avec soi.’
In januari 1996 overleed Suzanne Seuphor. Ze had gezondheidsproblemen als gevolg van een val en leed meer en meer aan geheugenverlies. Michel was kapot. Hij was niet in staat de crematie bij te wonen op Père Lachaise. Beelden van meer dan 60 jaar huwelijksleven huiverden voorbij. Plots zat Michel Seuphor gruwelijk verlaten in het appartement op de Avenue Emile Zola. Het oud worden was alleen-zijn geworden. In het appartement bleef Suzanne aanwezig: Suzanne die het typewerk deed; die het enorme klassement trachtte bij te houden; die de telefoon opnam en de deur opende voor de vrienden; Suzanne die zorgde voor eten en drinken en propere kleren; Suzanne... Suzanne... Suzanne die al die jaren, zonder klagen, welbewust, soms in de zwartste miserie, een man was gevolgd die vrij wou zijn en bereid was alles op te offeren voor die vrijheid.
Suzanne die zich ooit liet meenemen naar de Cévennes, op 700 km van Parijs, om jarenlang in een vergeten uithoek te gaan leven zonder middelen van bestaan.
Toch bleef Seuphor niet depressief, zijn geloof aan het leven won het weer. Hij ging door met de interviews die de Franse journalist Alexandre Grenier hem twee jaar lang afnam, elke maandag van 16 tot 17.30 uur (à grand renfort de chocolat). Titel: ‘Michel Seuphor, un siècle de libertés’ (Ed. Hazan - Paris). De interviews werden afgesloten in mei 1996, met de bedenking dat de vier maanden voordien overleden Suzanne heel erg werd gemist. Niet alleen om haar ‘gentillesse’, maar evenzeer om haar onfeilbaar geheugen en haar praktische tussenkomsten.

 

Michel Seuphor,  Suzanne Prasse en Jan D'Haese [1]

 

De dagen van Seuphor verliepen opnieuw volgens een vast patroon. 's Morgens zat hij aan zijn schrijftafel en na de middag aan zijn tekentafel. ‘De wereld’, liet hij Grenier optekenen, ‘is beperkt tot mijn twee kamers. Ik ga van de ene wereld naar de andere, over een afstand van... vier meter.’ En Seuphor herlas en herlas: Spinoza, Seneca, Plato, Plotinus, de Grieken, de Yi-king, de Upanishad, de Chinezen en natuurlijk Gezelle. Zij behoorden tot een tijd die niet voorbij ging. Zij waren zijn echte kameraden. Het werd niet stil rond Seuphor. Henri-Floris Jespers publiceerde ‘Cabaret’. Tentoonstellingen werden georganiseerd in Brussel (Galerij van de Kredietbank), in Koblenz (Ludwig Museum), in Parijs met Michaux, Bryen en Charcoun (Galerie Thessa Herold).
Natuurlijk verminderde Michels activiteit. Brieven beantwoorden was er voor hem, die eens zo stipt was geweest, niet meer bij. Wel tekende hij nog. Steeds lag er een wit blad tekenpapier klaar op zijn tafel. Michel voelde zich soms verlaten en was ook soms verlaten.
De nood aan een knuffel was dikwijls zeer groot. Zijn verzorging liet te wensen over. Vrienden ontdekten dat zijn ijskast en zijn broodtrommel leeg waren en dienden voor hem de boodschappen te doen; zoon Régis had vergeten proviand in te slaan. En toch was Michel niet wanhopig en speelde hij niet met de doodsgedachte: Seneca's ‘Leven is zich voorbereiden op de dood’ bleef hem vreemd. Einde 1998 maakte Seuphor een reeks unilineaire tekeningen. Over het ‘oud zijn’ handelde hij zelfs, à la Calf, in een kort stukje. Ronald Ergo besprak nog met Michel de twee bibliofiele uitgaven van de ‘Prentenier’: de 17 ‘Escales’ van ‘l'Esprit est en Croisière’ en ‘l'Homme Universel 1’. Een foto van december 1998 illustreert de besprekingen in Seuphors bibliotheek. Op dat ogenblik leefde zelfs het stoutmoedig voornemen om met Seuphor iets te gaan gebruiken in het vaak bezochte restaurant, op het nabije pleintje. Dat voornemen viel in duigen.
Begin 1999 leed Seuphor aan zona, waardoor zijn rechteroog dichtzat. Overmatig gebruik van paracetamol had een opname in het Hôpital Laënnec tot gevolg. Op 12 februari 1999 overleed Seuphor in dat hospitaal. Op 19 februari, om 9 uur, werd Michel Seuphor gecremeerd op Père Lachaise.
Michel Seuphor is een fenomeen, één van de belangrijkste kunst-, cultuur- en literatuurfilosofen van de 20ste eeuw.
Alles wat Seuphor heeft gedaan en geschreven stond in functie van zijn wijsgerig denken. Hij heeft de abstracte kunst en haar meesters een plaats gegeven in de 20ste eeuw en haar toekomstmogelijkheden opgeroepen. Niet als kunstcriticus, maar als kunstbeschouwer met metafysische bekommernissen. Over tientallen boekdelen verspreid blijven zijn gedichten, zijn proza, zijn aforismen, zegswijzen, zijn literaire, filosofische en kunsthistorische bespiegelingen en zijn dadaïstische spielereien gedeeltelijk onbesproken (onbekend). In dat verband heeft Seuphor zichzelf spottend gedefinieerd als ‘onbekende dichter, vergeten romanschrijver, moralist zonder gehoor, gelovige zonder kerk, veelbelovend plastisch kunstenaar levenslang in de leer!’[2]

 

 

   

Themanummer over Michel Seuphor, Vlaanderen Jg. 51, maart april 2002

 

pers

 

 

 

     
 
   



[1] Foto's Ronald Ergo (oorspronkelijk niet bij het artikel) | Foto © Copyright Ronald Ergo
[2] ©Jan D'Haese, erven Jan D'Haese. Gepubliceerd in Vlaanderen. Jaargang 51. Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, Tielt 2002, pp/ 107-114 | Ook gepubliceerd op www.dbnl.org
Bekijk het origineel nummer van Vlaanderen Jg. 51, maart april 2002 hier (van p. 76 totp. 117)